een bloemetje hoort erbij
Doel van het kaartspel “Een bloemetje hoort erbij”:
Deelnemers laten ervaren welke keuzes mensen die in armoede leven moeten maken.
Benodigdheden
Het kaartspel “Een bloemetje hoort erbij” wordt bij voorkeur gespeeld in groepjes van zes personen. Elk groepje speelt met een kaartspel van 20 kaartjes. Elk kaartspel bestaat uit vier “belangrijkheidskaartjes”, vier kaartjes met daarop onderwerpen die betrekking hebben op kinderen (roze kaartjes) en twintig kaartjes met algemene onderwerpen.
eerste gespreksronde (+/- 5 minuten)
Voor de eerste gespreksronde krijgt elk groepje de 20 kaartjes met algemene onderwerpen. Het groepje wordt opgedeeld in tweetallen (bij een oneven aantal is er één groepje van drie). De 20 kaartjes worden geschud en een voor een verdeeld over de tweetallen tot het stapeltje kaartjes op is. Niet alle tweetallen hoeven dan even veel kaartjes in bezit te hebben. Als alle kaartjes zijn verdeeld wordt de eerste opdracht gegeven: Veel mensen die op of onder de armoedegrens leven vinden zelf dat zij niet in echte armoede leven of hebben geleefd. Ze zeggen alleen dat ze het erg jammer vinden dat ze sommige dingen die ze eerder normaal vonden niet meer kunnen doen of kunnen kopen. In de volgende gesprekken ga je kijken wat jij jammer zou vinden als je het niet meer zou kunnen doen of kunnen kopen? Leg de kaartjes die je hebt gekregen in volgorde van belangrijkheid voor jullie tweetal. (Eerst worden de kaartjes dus besproken in tweetallen, en pas later in de grotere groep.)
tweede gespreksronde (+/- 30 minuten)
Alle groepjes krijgen nu van de spelleiding de vier “belangrijkheidskaartjes”. Deze worden onder elkaar op tafel gelegd. De vier sterren kaart (heel belangrijk voor mij) ligt bovenaan. De kaartjes worden zo neergelegd dat er nog vijf andere kaartjes naast gelegd kunnen worden. Als de belangrijkheidskaartjes klaar liggen volgt de volgende opdracht:
De bedoeling is nu dat je als tweetal een van jullie kaartjes bij een van de vier belangrijkheidskaartjes op tafel neerlegt. Let op: het gaat hierbij om de keuze die jij zou maken en niet de keuze die gemaakt zou moeten worden door mensen die op of onder de armoedegrens leven.
Als je dat wilt mag je een kleine toelichting geven bij je persoonlijke keuze. Daarna is het volgende tweetal aan de beurt. Er gelden verder twee regels:
– Bij elke belangrijkheidskaart mogen maximaal vijf kaartjes worden neergelegd.
– Je mag een kaartje dat een andere tweetal heeft neergelegd verplaatsen, maar dan moet de meerderheid van de groep het hiermee eens zijn.
Speel door tot alle kaartjes een plaats hebben gekregen op tafel.
derde gespreksronde (+/- 10 minuten)
De groepjes krijgen nu de vier kaartjes met daarop onderwerpen die betrekking hebben op kinderen. Ook deze kaartjes moeten een plaats krijgen. De regels van de tweede gespreksronde gelden echter nog steeds. Dat betekent dat er uiteindelijk vier kaartjes van tafel genomen moeten worden.
Nabespreking in plenaire groep:
De spelleider stelt als eerste de volgende vraag: In welke rij (van onder af gezien) ligt het eerste onderdeel dat je zelf erg moeilijk zou vinden om op te geven? (De deelnemers kunnen dit aangeven met hand opsteken.) Daarna vindt er een gesprek plaats over de keuzes die zijn gemaakt en hoe de deelnemers dit hebben ervaren. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden:
– Zijn er keuzes gemaakt omdat je denkt dat anderen vinden dat je die keuze moet maken (bijvoorbeeld roken, huisdieren)
– Is er vaak gesproken over consequenties van een bepaalde keuzes?
– Zijn hierbij dan ook oplossingen of alternatieven genoemd?
– Welke oplossingen of alternatieven waren dat?
– Zijn er verder nog vragen?
Ten slotte:
Heeft u nog vragen over dit spel of het project “Zelf Sjöldj”, stuur dan een mail naar: info@stichtingturba.nl.